article banner
Direct Tax

Liquidatiereserve – Gunsttarief eindelijk van toepassing

Bart Verstuyft Bart Verstuyft

In september 2014 bedroeg de roerende voorheffing op de uitkering van reserves bij vereffening (i.e. liquidatiebonus) slechts 10%. Nadien steeg het tarief gaandeweg tot het huidige 30%. Als compensatie werden destijds enkele gunstregimes ingevoerd, zoals de zogenaamde ‘liquidatiereserve’. Deze houdt in dat kmo-vennootschappen – tegen betaling van een belasting van 10% – een liquidatiereserve kunnen aanleggen. Bij de latere vereffening van de vennootschap is de uitkering van deze liquidatiereserve vrij van belasting.

Uitkeren aan 5% vanaf 2020

Indien de liquidatiereserve vóór de vereffening wordt uitgekeerd, dan moet er bijkomend roerende voorheffing worden ingehouden. Deze bedraagt echter slechts 5% indien de liquidatiereserve wordt uitgekeerd ten vroegste 5 jaar na het einde van het boekjaar waarin de liquidatiereserve is aangelegd. Met andere woorden: indien de liquidatiereserve is aangelegd in het boekjaar dat eindigde op 31 december 2014, dan kan deze vanaf 2020 worden uitgekeerd met een inhouding van slechts 5%.

Als de liquidatiereserve vroeger wordt uitgekeerd (zónder liquidatie), dan bedraagt de roerende voorheffing 17% (liquidatiereserves uit winsten tot en met aanslagjaar 2017) of 20% (liquidatiereserves uit winsten vanaf aanslagjaar 2018).

Wij merken hierbij nog op dat vanaf 2020 elke uitkering van vermogen uit een BV onderworpen zal zijn aan een dubbele uitkeringstest, nl. de balans- en de liquiditeitstest.

Vennootschap in vereffening

Ook vennootschappen in vereffening kunnen principieel nog liquidatiereserves aanleggen. Echter, voor de winsten van het jaar waarin de vereffening wordt gesloten, kan dit niet meer. Het aanleggen van een liquidatiereserve is dus mogelijk uiterlijk in het boekjaar vóór dat waarin de vereffening wordt gesloten.

Indien er bij een vereffening grote meerwaarden op de realisatie van activa worden verwacht, kan een goede planning de aandeelhouders dus een aanzienlijke besparing opleveren. Hierbij dient uiteraard rekening te worden gehouden met de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling. Zo zou bijvoorbeeld de inkorting van een boekjaar (zonder niet-fiscale motieven) aangemerkt kunnen worden als fiscaal misbruik.

Uiteraard dient te worden nagegaan of de aanleg interessant is. Immers, indien de verliezen bij de vereffening groter zijn dan de aangelegde liquidatiereserve, zal er geen uitkering meer mogelijk zijn. Het is in dat geval niet mogelijk om de reeds betaalde 10% terug te vorderen.

Aandeelhouder - vennootschap

Het aanleggen van een liquidatiereserve in een vennootschap waarvan de aandelen (deels) in handen zijn van een andere vennootschap (holding), is meestal niet interessant. Indien de vennootschap-aandeelhouder de DBI-aftrek kan genieten, is een dividend immers belastingvrij. Indien de vennootschap – op korte of lange termijn – zal worden verkocht aan een andere vennootschap, is de aanleg van een liquidatiereserve dan ook afgeraden.

Ook als de aandelen deels in handen zijn van een natuurlijk persoon en deels in handen van een andere vennootschap, is de aanleg van een liquidatiereserve wellicht niet ideaal. Het is immers niet mogelijk om de liquidatiereserve bij voorrang uit te keren aan de aandeelhouders-natuurlijke personen. Het nieuwe vennootschapsrecht biedt op dit vlak mogelijks nieuwe opportuniteiten door de mogelijkheid om ook in een BV verschillende categorieën van aandelen te creëren. Dit zal echter maatwerk vereisen met het oog op de fiscale antimisbruikbepalingen.