Personenbelasting

Dividenden zijn principieel onderworpen aan 30% roerende voorheffing. Kmo’s kunnen echter hun winsten uitkeren aan lagere tarieven door toepassing van het VVPRbis-regime of het aanleggen van liquidatiereserves (onderworpen aan een anticipatieve heffing van 10% te betalen door de vennootschap). Voor beide regimes gelden momenteel verschillende tarieven en wachttermijnen.  Het regeerakkoord wenst dit te vereenvoudigen en zou beide regimes willen harmoniseren door de  regeling van de liquidatiereserve af te stemmen op het VVPRbis-regime:

Verkorting van de wachttermijn

De wachttermijn om een liquidatiereserve tegen een verlaagd tarief roerende voorheffing uit te keren, wordt ingekort van vijf naar drie jaar. 

Verhoging van het tarief van de roerende voorheffing

Het tarief van de roerende voorheffing stijgt van 5% naar 6,5%. 

Door deze verhoging stijgt de totale effectieve belastingdruk op uitkeringen van een liquidatiereserve van 13,64% (zijnde (10% + 5%) / 1,1) naar 15% (zijnde (10% + 6,5%) / 1,1). Dit brengt de regeling in lijn met het effectieve belastingtarief van dividenduitkeringen die onder het VVPRbis-regime vallen. 

Deze verhoging zou uitsluitend gelden voor reserves die vanaf dat moment worden aangelegd en zou geen invloed hebben op reeds bestaande liquidatiereserves.

Uitkeringen binnen de eerste drie jaar

Wanneer een vennootschap een liquidatiereserve uitkeert binnen de eerste drie jaar na aanleg, zal deze uitkering alsnog onderworpen worden aan het standaardtarief van 30% roerende voorheffing (i.p.v. de huidige 20%).

Conclusie

Vennootschappen zullen hun liquidatiereserves dus sneller kunnen uitkeren, maar dit gaat gepaard met een lichte stijging van de fiscale kost. Het niet-naleven van de wachttermijn wordt dan weer aanzienlijk duurder.

Vandaag zijn meerwaarden op aandelen die gerealiseerd worden binnen het kader van een normaal beheer van een privévermogen, vrijgesteld van personenbelasting. Met de invoering van een solidariteitsbijdrage zullen deze meerwaarden toch aan belastingheffing worden onderworpen. 

Deze belasting zal gelden voor gerealiseerde meerwaarden op financiële activa, inclusief crypto-activa, opgebouwd vanaf het moment van invoering van de wet. De historische meerwaarde zou dus worden vrijgesteld. 

Eventuele minderwaarden binnen hetzelfde jaar kunnen worden afgetrokken, maar er is geen mogelijkheid om verliezen over te dragen naar volgende jaren.

Er geldt ook een jaarlijkse vrijstelling van EUR 10.000 per persoon.

Voor aandeelhouders met een aanmerkelijk belang van minstens 20% is er een specifieke regeling. Zij zouden een vrijstelling genieten tot EUR 1.000.000. Voor bedragen boven deze drempel geldt een progressieve belasting:

  • 1,25% op meerwaarden tussen EUR 1.000.000 en EUR 2.500.000;
  • 2,50% op meerwaarden tussen EUR 2.500.000 en EUR 5.000.000;
  • 5% op meerwaarden tussen EUR 5.000.000 en EUR 10.000.000;
  • 10% op meerwaarden boven EUR 10.000.000.

Dit is duidelijk één van de maatregelen waarover nog zeer veel onduidelijkheden bestaan. Een belangrijke vraag is (o.a.) op welke manier de historische meerwaarde zal worden bepaald. Bovendien is het nog onduidelijk of en in welke mate de invoering van deze nieuwe meerwaardebelasting een invloed zal hebben op de wijze waarop sommige meerwaarden op aandelen vandaag reeds belast kunnen worden als diverse inkomsten

Sedert 1 januari 2023 zijn de regels inzake de fiscale behandeling van auteursrechten gewijzigd. Deze wijziging ging ook gepaard met een verstrenging van de fiscale definitie van auteursrechten, met als gevolg dat de IT-sector hier niet langer gebruik van kon maken. 

Deze verstrenging stootte op heel wat tegenkanting en discussies in de praktijk en de rechtspraak. Uiteindelijk heeft het Grondwettelijk Hof op 16 mei 2024 bevestigd dat computers en software uitgesloten zijn van de regeling inzake auteursrechten.

Het regeerakkoord voorziet terug in een uitbreiding van het fiscale regime voor auteursrechten naar de digitale beroepen, dit met betrekking tot de werkzaamheden inzake computerprogramma’s (zijnde de werken beschermd in boek XI, titel 6 van het Wetboek van Economisch Recht).

Uitbreiding van (de voordelen van) het ‘inpatriate’ regime     

Nog niet zo lang geleden werd een grondige hervorming doorgevoerd van het oude ‘expat regime’. Sinds 1 januari 2022 is immers een nieuw belastingregime ingevoerd voor zgn. ‘ingekomen belastingplichtigen en onderzoekers’, waarbij nog steeds de focus ligt op het aantrekken van gekwalificeerde buitenlandse werknemers door middel van een aantal fiscale incentives.

Zo kunnen inpats genieten van een belastingvrije vergoeding, die tot 30% van hun brutoloon mag bedragen (met een absoluut maximum van EUR 90.000/jaar). Deze belastingvrije vergoeding zal in de toekomst mogelijks stijgen naar 35%, zonder dat hier nog enige limiet op van toepassing is. 

Uiteraard kan het inpat regime maar worden toegepast indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Eén van de voorwaarden is dat de bruto-bezoldiging van de werknemer minstens EUR 75.000 bedraagt. In het nieuwe regeerakkoord is er sprake van een verlaging van dit bedrag tot EUR 70.000.

Door deze wijzigingen hoopt de regering om buitenlands talent aan te trekken en België opnieuw aantrekkelijker te maken voor (nieuwe) investeringen.

Om ondernemerschap in eigen naam fiscaal te stimuleren en de ‘vervennootschappelijking’ (i.e. werken via vennootschap) tegen te gaan (zie ook de hoger beschreven maatregelen inzake de hoogte van de bedrijfsleidersbezoldiging), zullen zelfstandigen / éénmanszaken een aantal fiscale voordelen krijgen.

Zo wordt de belastingvermeerdering voor onvoldoende voorafbetalingen (6,75% voor inkomstenjaar 2025) afgeschaft voor ondernemers die winsten -of baten behalen en wordt het belastingkrediet voor de aangroei van eigen middelen (momenteel 10%) verdubbeld. 

Zij krijgen ook de mogelijkheid om een vijfde voorafbetaling te doen (uiterlijk op 20 februari van het aanslagjaar) die in aanmerking komt voor bonificatie (belastingvermindering). Voor inkomstenjaar 2025 zou zo een ‘vijfde voorafbetaling’ recht geven op een bonificatie van 1,5%.

Daarnaast zullen zelfstandigen recht hebben op een zgn. ‘ondernemersaftrek’ op basis waarvan zij een – nog te bepalen – eerste schijf van hun winsten of baten (na aftrek van kosten, overgedragen verliezen enz.) kunnen vrijstellen van personenbelasting.   

Occasionele winsten of baten zijn inkomsten verkregen buiten het kader van een beroepsactiviteit (bijv. inkomsten uit tweedehands verkopen). Een occasionele activiteit is een activiteit die op onregelmatige wijze en over een korte periode zonder herhaling (regelmaat) uitgeoefend wordt. Er mag immers geen sprake zijn van een geheel van verrichtingen die hetzij regelmatig voorkomen, hetzij onderling verbonden zijn en die een beroepswerkzaamheid zouden uitmaken. Inkomsten uit occasionele activiteiten worden belast tegen 33%, tenzij het normale verrichtingen van beheer van een privévermogen betreft. 

Deze diverse inkomsten zullen voortaan belastingvrij zijn tot een bedrag van EUR 2.000.

Er bestaat geen precieze definitie van occasionele activiteit, daarom is voorzichtigheid geboden en dient de kwalificatie geval per geval bekeken te worden. 

Het regeerakkoord neemt ook maatregelen om studentenwerk aan te moedigen.

Het aantal uren dat een student per jaar mag werken stijgt van 475 naar 650 uur en de minimumleeftijd voor het sluiten van de overeenkomst wordt verlaagd tot 15 jaar. 

Om te vermijden dat studenten niet langer fiscaal ten laste zouden zijn, wordt de fiscale grens voor toegelaten inkomsten uit studentenarbeid verhoogd. Kinderen zijn fiscaal ten laste van hun ouders zolang ze thuis wonen en slechts beperkte inkomsten hebben. Bepaalde inkomsten worden – al dan niet volledig – uitgesloten uit de berekening van het toegelaten inkomen. Zo worden bijv. inkomsten uit studentenarbeid uitgesloten tot een bedrag van EUR 3.420 (aanslagjaar 2026). Dit wordt nu verdubbeld tot EUR 6.840.

Bovenstaande regels zijn ondertussen goedgekeurd in de Kamercommissie voor Sociale Zaken. Daarnaast zou voor alle personen ten laste het toegestane maximumbedrag van de netto bestaansmiddelen stijgen naar EUR 12.000. 

Kosten eigen aan de werkgever 

Er zal een kader komen, met als bedoeling om discussies over deze belastingvrije vergoedingen te beperken. Hopelijk houdt dit ook een harmonisering in tussen de regels inzake inkomstenbelastingen en sociale zekerheid 

Collectieve bonussystemen (CAO 90, winstpremie ..)               

Deze systemen zouden worden geharmoniseerd. Tevens zou een flexibele verloning maximaal 20% van de jaarlijkse bruto-bezoldiging mogen bedragen.

De fiscale vermindering voor de giften daalt van 45% naar 30%. 

Afschaffing van de federale intrestaftrek onroerend goed 

De interesten van schulden, specifiek aangegaan om onroerende goederen te verwerven of te behouden (andere dan het eigen woonhuis) konden van de onroerende inkomsten afgetrokken worden.

Deze “federale intrestaftrek” wordt afgeschaft. Deze afschaffing zou ook gelden voor reeds lopende contracten.  

Aftrekbaarheid van onderhoudsuitkeringen                          

De aftrekbaarheid zal verlaagd worden van 80% naar 50%. Uitkeringen naar landen buiten de Europese Economische Ruimte worden niet langer aftrekbaar. 

Beperking huwelijksquotiënt

Gehuwden en wettelijk samenwonenden kunnen een deel van hun inkomsten overhevelen naar hun partner waardoor de gezamenlijke belastingdruk lager wordt. Deze regeling zou worden gehalveerd om te vermijden dat dit het niet-werken van één van de partners zou stimuleren. 

Aanpassingen belastingvrije som

Om de nettolonen te doen stijgen zal de belastingvrije som voor iedereen die werkt, worden verhoogd. Daarnaast wordt de toeslag voor kinderen ten laste voortaan dezelfde voor elk kind (en dus niet meer afhankelijk van het aantal kinderen). 

Aanpassingen Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ)

Het regeerakkoord voorziet enerzijds in een verhoging van de maximumbijdragen en laat anderzijds ook toe dat zelfstandigen in bijberoep stortingen doen voor een VAPZ.