BTW

Vaste inrichting vanuit een btw-oogpunt – enkele aandachtspunten en recente ontwikkelingen

Lorien Van den Bempt
Door:
Lorien Van den Bempt
insight featured image

Voor een buitenlandse onderneming die aanwezig is in België en er transacties verricht, stelt zich de vraag of deze aanwezigheid ook een vaste inrichting vormt voor btw-doeleinden in België. Het omgekeerde geldt ook voor een Belgische onderneming die aanwezig is in een andere lidstaat.

Voor btw-doeleinden is de al dan niet kwalificatie als ‘vaste inrichting’ van belang voor de volgende aspecten:

  • vaststelling van de procedure om btw te betalen en terug te vragen
  • vaststelling voor de schuldenaar van de btw
  • vastelling van de plaatsbepalingsregel voor diensten vanuit btw-oogpunt (in België of niet).

Voor Belgische ondernemingen is het daarom van belang om te weten of hun klant in België een vaste inrichting heeft en ze bijgevolg Belgische btw dienen aan te rekenen (geen toepassing mogen maken van de ‘verlegging van heffing’ van btw naar de klant).

Beknopte toelichting inzake het btw-concept ‘vaste inrichting’ 

Een buitenlandse onderneming zal in principe in België een vaste inrichting hebben wanneer de volgende voorwaarden simultaan zijn vervuld[1]:

  • De belastingplichtige heeft in België een plaats waar de bestuurstaken worden uitgevoerd (directiezetel), een filiaal, een fabriek, een werkplaats, een agentschap, een magazijn, een kantoor, een laboratorium, een inkoop- of verkoopkantoor, een depot of enige andere vaste inrichting, maar met uitzondering van bouwwerven (ongeacht de duur van de werken).
  • Die inrichting wordt gekenmerkt door een voldoende graad van bestendigheid en een aangepaste structuur in termen van menselijke en technische middelen.
  • De genoemde menselijke en technische middelen staan deze inrichting toe om geregeld goederen te leveren of diensten te verstrekken (in de zin van het btw-wetboek), waar deze activiteit uit plaatsvindt en zonder onderscheid te maken tussen of deze handelingen daadwerkelijk aan de belasting onderworpen zijn of ervan vrijgesteld zijn.

In dergelijk geval zal de plaats van de diensten verricht door deze buitenlandse belastingplichtige via tussenkomst van de Belgische vaste inrichting voor een Belgische onderneming in België zijn (als plaats van Belgische vaste inrichting) en niet in het EU-land van de zetel van vestiging.

Daarentegen zal een belastingplichtige wiens zetel van economische activiteit of woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats niet gevestigd is in België en voor wie de hierboven genoemde voorwaarden niet voldaan zijn, voor de toepassing van het btw-wetboek beschouwd worden als een ’niet in België gevestigde belastingplichtige’.

Dit betekent dat volgende twee situaties niet zullen worden beschouwd als een vaste inrichting voor uitgaande handelingen:

  • een buitenlandse belastingplichtige met een Belgisch btw-nummer zonder vaste inrichting in België
  • een buitenlandse belastingplichtige die in België een inrichting heeft die geen verkooptransacties verricht, zoals een representatiekantoor dat wordt aangewend voor reclame of gratis informatieverstrekking of een inrichting die alleen wordt aangewend voor opslag van goederen.

Momenteel is er een verhoogde focus op identificatie van vaste inrichtingen in de verschillende lidstaten. Dit is te verklaren door de budgettaire impact (btw-navordering) en blijkt uit de verschillende arresten van het Hof van Justitie en de gehanteerde standpunten van de lokale btw-autoriteiten, ook in België. We merken dit ook tijdens Belgische btw-controles.

We merken nog op dat de kwalificatie als vaste inrichting ook van belang is als ‘ontvanger van de dienst’. De onderstaande recente arresten van het Hof van Justitie handelen over zowel ‘vaste inrichting als dienstverrichter’ als ‘vaste inrichting als dienstontvanger’.

Recente beslissingen van het Hof van Justitie

Titanium Ltd v Finanzamt Österreich[2] – dienstverrichter heeft geen Oostenrijkse vaste inrichting 

Titanium Ltd, gevestigd in Jersey, is eigenaar van onroerend goed in Oostenrijk. De onderneming beschikt niet over andere middelen in Oostenrijk en heeft geen personeel werkzaam in Oostenrijk. Het vastgoedbeheer werd uitbesteed aan een Oostenrijkse vastgoedmakelaar. Alle belangrijke bedrijfsbeslissingen - zoals het afsluiten of het beëindigen van huurovereenkomsten, de economische en juridische voorwaarden van de huurovereenkomsten, de investeringen en te verrichten reparaties – werden genomen door Titanium vanuit Jersey.

Het Hof oordeelt dat het louter bezitten en verhuren van onroerend goed in Oostenrijk geen vaste inrichting in Oostenrijk tot gevolg heeft. Dit daarbij gelet op het feit dat Titanium geen eigen personeel heeft in Oostenrijk en de vastgoedbeheerder niet de belangrijke beslissing neemt inzake de verhuur. De diensten worden dus terecht gefactureerd zonder aanrekening van Oostenrijkse btw (verlegging van heffing).

Berlin Chemie A. Menarini[3] – dienstontvanger heeft geen Roemeense vaste inrichting

Berlin Chemie A. Menarini SRL, gevestigd in Roemenië (Berlin RO), verricht diensten voor de moedervennootschap Berlin Chemie AG, gevestigd in Duitsland (Berlin DE). De ondernemingen hebben een overeenkomst afgesloten voor dienstverlening inzake marketing, advisering en juridische verplichtingen en formaliteiten. Berlin RO verricht alle marketingdiensten voor de actieve promotie met het oog op de verkoop van de producten van Berlin DE in Roemenië conform de daartoe ontvangen instructies van Berlin DE. Berlin RO factureert een maandelijkse vergoeding zonder aanrekening van btw (toepassing van verlegging van heffing op grond van de algemene B2B-plaatsbepalingsregel voor diensten (‘waar de klant is gevestigd’)). 

De Roemeense autoriteiten zijn van oordeel dat de desbetreffende diensten belastbaar zijn in Roemenië (in plaats van in Duitsland) op grond van de argumentatie dat de klant Berlin DE over voldoende technische en menselijke middelen beschikt in Roemenië.

Het Hof van Justitie oordeelt dat het niet vereist is dat een onderneming zelf over eigen personeel en eigen technische middelen dient te bezitten (maar dat het voldoende is dat de onderneming kan beschikken over deze menselijke en technische middelen alsof hij de eigenaar is). In het concrete geval oordeelt het Hof dat Berlin DE niet kan beschikken over een vaste inrichting via de Roemeense groepsvennootschap aangezien deze groepsvennootschap dan zou worden geacht zowel dienstverrichter als ontvanger te zijn (wat niet kan).

Cabot Plastics Belgium[4] – geen Belgische vaste inrichting als ontvanger

Cabot Plastics Belgium, gevestigd in België, verricht maakloonwerk exclusief voor Cabot Switzerland GmbH (Cabot CH), de Zwitserse opdrachtgever. De diensten worden gefactureerd aan Cabot CH zonder aanrekening van btw (toepassing van verlegging van heffing op grond van de algemene B2B-plaatsbepalingsregel voor diensten (‘waar de klant is gevestigd’)). 

De Belgische administratie oordeelt dat Belgische btw dient te worden aangerekend omdat Cabot CH beschikt over een Belgische vaste inrichting – via de Belgische groepsvennootschap – en dat de Belgische vaste inrichting de werkelijke ontvanger is van het maakloonwerk. Hierbij wordt geargumenteerd dat de genoemde technische en menselijke middelen aan Cabot CH worden ter beschikking gesteld alsof het diens eigen middelen zouden zijn[5].

Het Hof oordeelt echter dat er geen sprake kan zijn van een vaste inrichting in België op basis van de volgende elementen:

  • De exclusiviteit voor de dienstverlening is geen beslissend criterium aangezien de leverancier (Cabot Plastics Belgium) verantwoordelijk blijft voor zijn eigen middelen en de diensten levert op zijn eigen risico. De maakloonovereenkomst, zelfs indien exclusief, houdt niet in dat de bedrijfsmiddelen dienen te worden beschouwd als middelen van de klant zelf (Cabot CH). De bijkomende dienstverlening verandert hier niets aan.
  • Het maakloonwerk dient afzonderlijk te worden beschouwd van de goederenlevering door Cabot CH. De diensten en de goederenleveringen vormen afzonderlijke handelingen, onderworpen aan een eigen btw-regime.
  • Dezelfde middelen kunnen niet worden ingezet om zowel de dienst te verrichten als te ontvangen[6]. Hier kan geen onderscheid worden gemaakt tussen de middelen ingezet voor het verrichten van de dienst en de middelen ingezet voor het ontvangen van de dienst in België (wat werd geargumenteerd door de Belgische fiscus).

Onze conclusie

Zoals blijkt uit bovenstaande, vereist de interpretatie voor het kwalificeren als een ‘vaste inrichting’ voor diensten een volledige analyse van de feitelijke situatie. Hierbij zijn lokale overheden wel eens te snel en te vlug geneigd om een bepaald concreet geval te kwalificeren als een ‘vaste inrichting’ (bijvoorbeeld wanneer er aanknopingspunten met België terug te vinden zijn op de bestelbon, zoals telefoonnummer, e-mail, taal). Het Europees Hof van Justitie tracht hierbij duiding te geven (en een ‘beperking’ waar nodig) aan de kwalificatie als ‘vaste inrichting’.

Uit bovenstaande rechtspraak kan alvast worden afgeleid dat de lokale menselijke en technische middelen voldoende aanwezig dienen te zijn en ter beschikking dienen te staan van de onderneming (als was hij de eigenaar) om te kunnen spreken van een ‘vaste inrichting in die andere lidstaat’. Hierbij is het evenwel niet vereist dat de onderneming eigenaar is en kan het ook gaan om middelen die behoren tot een lokale groepsvennootschap (maar die dus niet tegelijkertijd worden aangewend als dienstverrichter en als ontvanger).

We raden ondernemingen met activiteiten in andere lidstaten dan ook aan om een analyse te laten verrichten inzake de kwalificatie als ‘vaste inrichting’. Onze btw-adviseurs in België of de collega's uit ons netwerk in de andere lidstaten helpen u hierbij graag verder.

 

 

[1] Artikel 11(2) van de uitvoeringsverordening nr. 282/2011 van 15.03.2011

[2] C‑931/19

[3] C-333/20

[4] C-232/22

[5] Conform de beslissing in Berlin Chemie A. Menarini (C-333/20)

[6] Zelfde conclusie als in het arrest Berlin Chemie A. Menarini (C-333/20)

 

Schrijf u in op onze nieuwsbrief